De druivenplukkers van Todi

Ik had het voorrecht om drie dagen door te brengen tussen de druivenplukkers van Todi. Het was beter dan een god in Frankrijk zijn. Ik voelde me als Dionysos op zijn offerfeest. Trossen van overvloed vermenigvuldigden in mijn handen. Het rijpe vruchtvlees glansde in de zon. Als ik honger kreeg, beet ik in hun zachte billen. Het sap spatte op mijn lippen terwijl ik ze ontwortelde. Ik likte het af.

Zo merkte ik niet dag ik langzaam uitdroogde. We stonden al vijf uur aan een stuk te werken. De zon had haar hoogtepunt bereikt en brandde genadeloos. Als een emmer vol was, riepen we Secio! en dan kwam de zestienjarige Felipe aangerend, sneller dan zijn benen hem konden dragen. Toch kon hij het niet bijhouden. Als iemand secio riep, echoode iemand ander due en nog iemand anders tres en zo liep hij soms met drie volle emmers tegelijk van de plukkers naar de tractor.

Daar, op het dak van de tractor, stond de grote G. zijn koninkrijk te overzien, met een sigaar tussen de lippen en de handen op de uitpuilende zij. Zijn harige buik recht vooruit, zijn gouden ketting glinsterend. Soms wees hij iemand op een blaadje dat onterecht in een emmer terechtkwam of toonde hij waar iemand zich moest positioneren. Slechts eenmaal daalde hij af naar het niveau van zijn werkers, om te vragen wat ze tijdens het grote diner ter ere van de oogst willen eten. ‘Vlees of vis?’ ‘Vis!’ Riep men in koor, en even was dat vooruitzicht genoeg.

Uitputting en -droging

Toen al het vocht mijn lichaam had verlaten, zocht ik heil bij de enige andere buitenlanders. Kevin en Karin. Zijn woonden hier en zeiden ‘nooit ofte nimmer’ terug te gaan naar de UK. Zij en enkel zij leken mijn probleem te begrijpen. Vorig jaar waren ze hier ook. Kevin viel toen flauw van het lange werken in de hitte. Dus nu hadden ze zich voorbereid als een soldaat die de oorlog tegemoet gaat. Een oneindig aantal flessen met ijs, een koelbox met fruit en van die sponsbroodjes die enkel Engelsen kunnen verorberen. Ik zeeg samen met mijn vriendin Suzanne neer op een schaduwplekje, waar we ons verkoelden aan het smeltende ijs.

Al snel kregen we een dodelijke blik van G. op ons gericht, die harder brandde dan de zon. We moesten de laadbak weer in, de tractor denderde omhoog. Er moesten nog meer druiven geplukt worden. ‘Wanneer zijn we klaar?’ ‘Als het klaar is.’ Wel werd ons een pauze gegund van bijna vijf minuten, tijdens dewelke we zo’n sponsbroodje van de Schotten deelden. Daarna gingen we nog een ontelbaar aantal uren verder. Toen Giovanni zag dat iedereen de uitputting nabij was, streek hij over zijn hart en belde hij een loopjongen, die aan kwam draven met zes flessen lauw water en een veelvoud daarvan in plastic bekertjes. Te consumeren tijdens het plukken.

Gras dat groener is

Uitgedroogd en uitgeput, met zeurende pijn in al mijn gewrichten, keren we terug naar huis. Daar schrijf ik nog een artikel. Ik doe er een uur over en krijg daarvoor €80, meer dan ik van Giovanni betaald krijg voor drie volle dagen. Dan trek ik daar nog niet eens de kosten voor de schaartjes en andere benodigdheden vanaf, die we zelf mochten aanschaffen bij een bevriende dealer. Als ik naar kantoor ga, dan heb ik daar een oneindige voorraad koffie ter beschikking, warm en koud water en een gratis lunch. Heb ik rugpijn, dan staat er een masseuse klaar. Ben ik verdrietig, dan is er een bedrijfspsycholoog. Ben ik oud of ziek, dan krijg ik betaald verlof.

Toch heeft dat alles me nooit zoveel geluk gebracht als een tros druiven die recht in mijn handpalm landt, of gedragen worden door de laadbak van een tractor bij de rozevingerige dageraad. Sommige dingen zijn niet wat ze lijken. Zo lijkt het alsof de vrouwen hier beschermd moeten worden en alles voor hen betaald, alsof ze continu uitleg nodig hebben en onderbroken moeten worden als ze langer dan een minuut aan het woord zijn. Maar als je beter kijkt, zie je dat de vrouwen de spil en de kracht van de samenleving zijn.

De Todinaren

Zoals de zeventigjarige Teresa, die onverstoorbaar door werkt naast haar Enzo. De nieuwe dag brengt nieuwe energie. Greccheto-druiven zijn gemakkelijker te plukken dan de kluwen van sap waar we gisteren mee te maken hadden. Tussen de ranken wordt gefluisterd dat gisteren toch echt uit de hand liep. Niet hardop natuurlijk. Als we Teresa vertellen dat we wel bang waren om nog een dag naast haar te knippen, omdat we haar niet kunnen bijhouden, zegt ze: ‘Als je handen zo bang waren als je ogen, zou er nooit iets gebeuren’. En als ze ’s avonds met Enzo terug naar huis rijdt, dan vergeeft ze hem zijn overmatige enthousiasme voor buitenlandse vrouwen.

Haar Enzo is een klein mannetje met guitige kraaienoogjes en lachrimpels in zijn getaande voorhoofd. Zijn zeventigjarige lichaam werkt net zo stug door als zijn vrouw, af en toe vertelt hij hoe laat het is alsof het een staatsgeheim betreft. Tot we weer naar boven rijden en Giovanni in zijn haast zo bruusk over de bobbels en gaten dendert dat Enzo van de tractor valt, en net niet onder de wielen terechtkomt. De olijke man is bijna onzichtbaar als hij een plekje in de schaduw zoekt om ijs op zijn gestrekte been te leggen. In Amerika zou G. nu een rechtszaak aan zijn broek hebben, in Europa zou de beste man op zijn minst een hartinfarct gekregen hebben. G. kijkt niet op of om. Binnen vijf minuten staat Enzo weer te plukken.

Tempo en terugkeer

Als de mooie Massimo zich aan de emmers zet, gaat het tempo even omhoog. Hij noemt zichzelf een zwerver, maar is een kunstenaar. Dat zie je aan de lijnen in zijn gezicht en de manier waarop hij met emmers omgaat, alsof het diamanten zijn. ‘Vers en schoon’, roept hij, terwijl hij tussen de plukkers en de tractor op en neer draaft. Tot ook zijn hoofd zo rood ziet als een tomaat en zijn kunstenaarsharen tegen zijn voorhoofd plakken. G. rijdt de tractor alvast vooruit, hij rijdt bijna over de tenen van Louisa.

Louisa heeft tot zeven uur vanochtend in de verpleging gewerkt en kwam meteen door naar de wijngaard. Ze wankelt op haar benen als ze met een sigaret tussen de lippenstaat staat te plukken. Druppels zweet lopen als dikke tranen over haar armen. Haar tatoeages huilen en haar getekende wenkbrauwen lopen uit. Maar als je haar een fles koud water geeft en ze later met de lege fles op je billen tikt, zie je het meisje dat ze is. ‘Heb je de liefde gevonden?’ Vraagt ze fluisterend, als ze merkt dat de groep me heeft gekoppeld aan Massimo. ‘Ja,’ fluister ik terug. ‘Die zit in België.’

Als Suzanne aan het einde van de dag tegen Louisa vertelt dat ze psycholoog is, zegt zij dat ze eens moeten praten. Maar wanneer? Zou ze de tijd vinden, dan weet ik wat mijn vriendin zou zeggen. Ander, beter werk vinden. Waar dan? En toch en toch. Toch staat ze daar morgen weer. Toch zal ook ik terugkomen. Voor het diner met vis en de Greccheto-wijn. Voor Enzo en Teresa, voor Massimo, voor Karin en Kevin, voor Louisa, en misschien zelfs voor G.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *