Schilderen met alle kleuren van de wind

Het zeil klappert in de wind en de golven klotsen tegen de romp van het schip, dat ons naar verlaten fjorden en watervallen van het natuurpark Hornstrandir brengt. De eilanden werden generaties terug bewoond door vissers. Nu zijn de enige vaste inwoners vossen, vogels en enkele verdwaalde walvissen.

Dit is de Tecla. Honderd jaar terug droeg ze haring in haar grote buik over zee naar Nederlandse lekkerbekken. De bemanning hokte samen in de stuurhut, waar ze beurtelings enkele uren sliepen. Nu draagt ze acht passagiers met zich mee en net zoveel hutten plus een gezellige eetkeuken. In de stuurhut slapen kapitein Jet Sluik en haar moeder Jeanette, die de Tecla jaren geleden met vader Jan en broer Gijs kochten om de wereldzeeën te bevaren.

De neus van de Tecla snijdt door aanzwellende golven; de geur van dode vissen neemt toe en de huizen van het plaatsje Isafjördur worden steeds kleiner achter ons. In rijen achter elkaar wordt ritmisch aan touwen getrokken en flapperend klimmen de zeilen richting de hemel. IJzige zeewind doet ze bollen en voor we het weten zien we om ons heen niets anders dan besneeuwde heuvelruggen, gletsjers en watervallen in de vorm van dunne, witte lijnen in de verte.

Thuiskomen

Na een tijdje lijkt de koude in mijn kleren te kruipen, onder mijn nagels, in mijn botten. ’s Avonds breien we mutsen met ingewikkelde patronen die overdag een poging doen om onderkoelde hoofden op temperatuur te houden. Mijn voorhoofd voelt aan alsof ik een te grote hap ijs heb gegeten. Ik ga naar het toilet, gewoon om mijn achterste even tegen de verwarming aan te drukken terwijl het zeewater op het ritme van de golven tegen de rand van het schip klotst, zo ongeveer ter hoogte van datzelfde achterste.

Woorden verdwijnen in het gefluit van de wind en gekraak van de mast; dus we communiceren door te wijzen naar papegaaiduikers en spuitende bultrugwalvissen. Als de kapitein over het gefluit heen ‘ready to tag’ (klaag om te gijpen) schreeuwt, schiet iedereen naar zijn aangewezen plaats om aan touwen te sjorren. Omdat de wind dit keer niet in onze rug, maar in de tegengestelde richting blaast, is er veel gesjor en getrek aan touwen nodig voordat we aankomen in het fjord waar we de eerste nacht doorbrengen. Uiteindelijk varen we dan toch de spiegelgladde wateren van Veiðileysufjörður binnen.

We zijn omringd door grasgroene heuvelruggen, waar kleine, dunne watervalletjes als aderen doorheen snijden. Smeltende witte vlekken kijken als dichtgeknepen ogen naar ons. Wij kruipen de kajuit in en komen samen rond de vierkante houten tafel. Tussen ons en de bewoonde wereld, zelfs de dichtstbijzijnde mensen of telefoonconnectie, ligt kilometers oceaan. De (telefoon)verbinding is verbroken en heeft plaatsgemaakt voor een anders soort verbinding. De wind heeft ons hierheen gebracht dus hier zijn we thuis.

Niemand heeft je ooit verteld hoe een lamsbout smaakt na een lange dag zeilen in de ijzige noorderwind. Het eerste laagje eelt groeit al op je handpalm, de koude groeit in je botten en de zee klotst in je longen. Maar uit het ruim stijgt de geur op van een lamsbout die gaart in de oven, omringd door takjes rozemarijn en worteltjes zo oranje als het haardvuur bij je ouders thuis.

De wind is de baas

De gast is niet de koning op dit schip. Jet en Jeanette zijn hier de baas, hun baas is de Tecla en haar baas is de wind. Zij wringen zich niet in duizend bochten voor de noden van hun gasten en staan al helemaal niet in dienst van het plan. Je kunt het elke zeeman of –vrouw vragen; elke boot die van de haven vertrekt heeft een plan, maar dat plan verandert altijd. Hier, op de boot, kan je veel willen, maar als je niet aan de touwen trekt, kom je niet vooruit. Luiheid en een slecht karakter zijn geen excuses. Mama Jeanette probeert nog tegen haar dochter voor het slapengaan: ‘maar ik heb geen zin in…’ Zij antwoordt: ‘zeg dat vannacht maar tegen de wind’.

We hebben hier een vreemde relatie met de zon. Ze laat haar hoofd amper zien. Als ze dat doet, als een wolk even wijkt en enkele stralen doorlaat, ga je dankbaar in het licht staan. Sowieso zorg je dat je aan de kant van het zeil staat waar het meeste zon en het minste wind is, wat moeilijk te bepalen is, waardoor je als een kip zonder kop op en neer hobbelt. Je ziet haar niet, die vuurbal, maar ze zorgt wel voor een verschroeide huid aan het eind van de dag. Echt weg gaat ze nooit. ’s Nachts schijnt ze de lucht en het water goudkleurig en door het ronde raampje in je hut houdt ze je gezelschap tot je onder twee dikke dekens in slaap valt.

’s Ochtends maken we van de spiegelgladde zee gebruik om de bergen en hun reflecties op schilderdoeken vast te leggen. Kunstenares en passagier Linda geeft les. Als elk zuchtje wind uitblijft, laten we ons door de motor naar bredere wateren brengen, waarna de Tecla al snel golven weghapt en de handen weer uit de mauwen kunnen om de zeilen te hijsen terwijl Jeanette de boel overziet vanaf het stuurwiel.

Na enkele dagen op zee overvalt een vreemde kalmte me, die het mogelijk maakt urenlang te luisteren naar het ritme van de golven die tegen de romp klotsen, zonder gedachten die mijn hoofd teisteren. Hier is geen tijd voor gedachten, omdat ik te druk bent met het trekken aan touwen, me volproppen met vers gebakken brood en het breien van dikke mutsen. Ik weet dat het niet uitmaakt of ik er tien minuten of twee uur mee bezig ben. Het is het ritme van een innerlijke klok die het overneemt en maakt dat ik ’s avonds afgepeigerd op bed neerval om vlak voor het ontbijt de ogen te openen zonder te weten hoe laat het is, behalve etenstijd.

Vroeg in de ochtend varen we naar Hornbjorg, waar we met een motorbootje naar de kust varen. Daar begint onze hike. Door de wolken heen klimmen we de klif op. De wolk landt in druppeltjes op mijn haren. Boven aangekomen val ik uitgeput op mijn rug met de jas opengeslagen, tot mijn zweet verdampt en de koude langzaam weer in mijn huid kruipt. Dan rits ik het gevaarte dicht en ga ik naast de anderen liggen. Met mijn buik op het gras en mijn hoofd net over de rand van de klif staar ik in een peilloze diepte, die extra peilloos is door de mist die me het zicht ontneemt. Uit de wattige substantie vliegt af en toe een volmar tevoorschijn (tsjerpende vogels die verdacht veel op meeuwen lijken) die langs de rotsen scheert. Om mijn lichaam op temperatuur te houden sta ik op en wandel ik langs de rand van de klif verder. Een vos kruist mijn pad. Heel klein, harig en parmantig loopt hij voorbij, zonder zich iets aan te trekken van de starende blikken. Hij is hier thuis, wij zijn maar bezoekers.

Midzomernacht

Op midzomernacht, de nacht waarop zonsondergang en zonsopgang het dichtst op elkaar volgen, met amper een half uur ertussen, komen alle IJslanders naar buiten. Je moet zo dicht mogelijk bij een gletsjer komen, daaruit stroomt namelijk de goede energie van moeder aarde. Als je niet bijgelovig bent, word je het in IJsland wel. Dit is duidelijk de boot van de nuchtere Nederlanders, want als er te veel mist in de lucht hangt wordt besloten midzomernacht naar morgen te verplaatsen. ,,Het maakt maar twee minuten verschil, dat merkt niemand”, zegt crewlid Enkie.

De volgende ochtend staat Jeanette al vroeg op het dek te schilderen. ,,Wacht maar tot de mist weg trekt,” zegt ze, wijzend naar het schilderij, ,,dan krijgt het deze kleuren.” De anderen praten weinig vanochtend, maar eten des te meer. Zwijgend zitten ze achter een bord met spek en eieren op versgebakken brood, waarvan een geur naar boven kringelt die zelfs Doornroosje uit bed zou kunnen krijgen. Maar om deze bende echt wakker te krijgen, zijn gehesen zeilen en wind in de rug nodig, vooral na gisteren de hele dag op de motor te hebben geschommeld.

De zon doet het water glinsteren en de stembanden worden afgestoft wanneer het eindelijk tijd is om de zeilen te hijsen: ‘Een, twee,… Een, twee….’ Flapperend klimt het witte gevaarte richting de wolken en de sfeer slaat honderdtachtig graden om. Op het gezicht van kapitein Jet, die om vijf uur vanochtend opstond om brood te bakken, verschijnt een lach. ,,Zo moet dat jongens!” Kunstenares Linda schildert het uitzicht en zingt ‘It’s a beautiful day’, zonnebrand gaat van hand tot hand en stuurman Johanna neemt het wiel over van Jeanette.

Aan de weersvoorspelling is, in woorden van Johanna, ‘geen touw vast te knopen’. Onze touwen zitten allemaal vastgeknoopt en de zeilen zijn gehesen, maar we gaan met een slakkengangetje vooruit, terwijl het weerbericht serieuze wind voorspelde. Voor de bemanning is het vooral verwarrend, maar last hebben we er niet van. Traag of niet, we komen vooruit en we hoeven nergens te zijn.

Jet heeft hier al acht keer gevaren. Ik vraag of ze er geen genoeg van krijgt. ,,Nee”, antwoordt ze zonder nadenken. ,,,Deze omgeving blijft verbazen, de omstandigheden zijn altijd anders. Nu, met de zon erop, kunnen we overal zijn. Hier zou ik wel kunnen wonen”, lacht ze. ,,Maar dat zeg ik overal waar ik kom.” Toch blijft de mooiste zee die ze bevoer de Waddenzee, daar werd ze de kapitein die ze nu is. Mama Jeanette vult aan. ,,Als je wilt leren zeilen, moet je dat op het Wad doen. Daar heb je alles!”

De snelheid is gestegen van 1,8 knopen naar 2, dat betekent dat we misschien over acht uur aankomen waar we vanavond wilden ankeren. Het water onder ons stijgt en zakt met tussenpozen  van enkele seconden, de zeilen wijzen naar rechts in een hoek van negentig graden en de schaduw van de touwen danst losjes over mijn gezicht. Ik kan hier nog zestien uur en meer blijven zitten, het wordt toch niet donker.

Na een beetje met de motor te smokkelen zeilen we dan toch, met de wind in de rug, Heistrifjordur binnen. Een zeldzame gebeurtenis, aangezien het plaatsje waar we ankeren omringd is door fjorden waar lange smalle watervalletjes vanaf ruisen en de passage richting het fjord redelijk eng is. Maar de Tecla vaart er vandaag, weliswaar met een slakkegangetje, elegant naar binnen en eist daar haar plek op temidden van de door sneeuw bevlekte mosgroene heuvelruggen.

De familie Tecla

Zoals niets dat mooi is vanzelf komt, kwam de Tecla niet vanzelf bij deze familie. Jan en Jeanette kochten hun eerst tjalk met de droom er theater op te voeren – aangezien Jan dramaturg en Jeanette muziekdocent was. Dat plan viel in het water en de tjalk werd een charterboot die toeristen over het Wad voer. De kinderen logeerden bij oma en opa, want ze moesten naar school, en kwamen enkel in de weekenden thuis aan boord. Ze kloegen dat hun vriendejs en vriendinnetjes tijdens de vakanties op reis gingen, en zij enkel naar het IJsselmeer. Wisten zij veel dat ze ooit als familie de wereldzeeën zouden bevaren.

Jaren later, toen hun kinderen volwassen waren en zelf een liefde voor de oceaan ontwikkeld, besloot de familie samen de Tecla aan te schaffen om de wereldzeeën te bevaren.

Men zegt weleens dat schepen gaten op zee zijn waar je geld in gooit, om van het werk nog niet te spreken. Dat geldt zeker voor een historisch schip als de Tecla, ze is een trotse dame en die vragen veel. Jan, die vorig jaar overleed, is blijven werken om haar te bekostigen en de andere gezinsleden bevaren haar continue met zoveel mogelijk gasten aan boord. Gasten met eisen waarvoor gezorgd moet worden, waarvoor ze een verantwoordelijkheid hebben en die ze serieus moeten nemen. Hun leven op zee is het boegbeeld van de ultieme vrijheid, maar tegelijkertijd ook het antoniem ervan. Want je kan er niet af stappen, van dit schip of uit dit leven. Het gaat dag en nacht door. Zonder pauzes, zonder vakantie. Maar als je van je werk houdt is het leven een grote vakantie.

Natte sokken

’s Ochtends landt mijn teen in een plas douchewater wanneer ik op het toilet zit. Ik twijfel om de sok te vervangen, maar doe het niet. Even laten plonsen mijn voeten in de plassen water die zich in mijn schoenen verzamelen. Ik trek aan een uitstekende plant om niet langs de rotsen naar beneden te donderen. Soms beland ik in een IJslands oerwoud; een kluwen van takjes die niet hoger komen dan mijn knie. Regen landt horizontaal in mijn gezicht, achter ons wordt de Tecla kleiner en wanneer we de top van het fjord bereiken, verdwijnt ze helemaal uit zicht.

Nu zijn het enkel wij en de glibberige rotsen, zompig mos en plekken sneeuw waaronder minieme waterstroompjes zich een weg naar de zee zoeken. Zinnen om dit te beschrijven dansen door mijn hoofd, maar wanneer ik mijn notitieboekje bovenhaal, verschijnen enkel vlekken inkt op de bladzijden. Koude druppels waaien horizontaal in mijn gezicht. Zweet kruipt in de drie lagen kleding onder mijn jas maar toch voel ik me schoongewassen. We volgen het imaginaire pad langs de stapels stenen die hier honderden jaren geleden zijn neergelegd om de weg van de ene naar de andere nederzetting te vinden.

Het hoogteverschil verandert nu nog maar langzaam, de weg loopt zwak naar beneden. Daarnaast een enorme witte vlek, waarover jullie op je achterste naar beneden glijden.  Daar wappert de schone was die moedig een poging doet om op te drogen (de wolken zijn nog niet weg maar de regen intussen wel). Dit is het beruchte plaatsje Geistrifjordir, waar een IJslandse horrorfilm ‘I remember you’ werd opgenomen.

In het houten doktershuis dat nu een pannekoekenhuis is, hangen zwart-wit foto’s van vissers, houten ski’s, walvisbotten en sneeuwschoenen aan de muur. Uit het keukentje komt een meisje met een grote pot koffie en acht kopjes uit de keuken. Sokken laten natte plekken achter op planken. Schoenen gaan uit, broeken ook. Dan verschijnen acht borden met dampende pannenkoeken op tafel.

Een oude man haalt de langspil, een houten instrument dat eruitziet als een halve mandoline, van de muur en bespeelt die met een oude verfborstel. Waarom is hij half? Vraagt Teresa. ,,Omdat IJslanders arm waren, voordat ze Nederlanders gingen bestelen.” Antwoordt hij.

Hij toont Teresa het keldergat dat een rol speelt in de horrorfilm, waarin een koppel een nieuw leven begint op dit plaatsje en achtervolgd wordt door geesten uit het verleden. Zij loopt vol spanning het trapje af en begint te gillen wanneer hij het licht uit doet en de deur met een klap dichtgooit. ,,Vraag niet verder, dat eindigt nooit goed.” Zegt hij stoïcijns.

Na de pannenkoeken wandelen we verder naar een walvisfabriek. Een geraamte van vis naast het pad geeft aan dat een wolf ons voor is geweest. Hier arriveerden in de negentiende eeuw boten die walvisvlees kookten en er olie aan onttrokken. Toen walvissen uitstierven werd het een Noorse haringfabriek, tot de mensen in de jaren vijftig vertrokken van Hornstrandir.

Op een steen naast het strand ligt een zeehond zich achter de oren te krabben. Teresa raapt mosselen die volgens haar de oudste levende wezens ter wereld zijn. ,,Ze kunnen 500 jaar oud worden!” Jeanette plukt rabarber waar ze vanavond een crumble van maakt. We klimmen in het zwarte rubberbootje en voor we het weten stappen we weer aan boord van de Tecla. Enkel het grootzeil hoeft omhoog, want de wind suist rustig in onze rug en duwt ons gestaag vooruit. We waggelen van links naar rechts terwijl gletsjers en watervallen voorbij glijden.

Sages en mythen

De laatste dag is de dag van de verhalen, hoe langer je in IJsland bent, hoe meer je in saga’s gaat geloven en hoe minder het realiteitsgehalte uitmaakt. In het trekkershutje dat we tijdens een hike passeren, komen verhalen over verloren ontdekkingsreizigers in barre omstandigheden tot leven. Met een houten balk wordt het hutje van buitenaf recht gehouden. Binnen zijn gaten in de muur gedicht met een vastgespijkerde trui, in de hoek staat een verroeste theepot op een gasbrander, op het bed ligt een groezelig deken en op het schap staan wat blikken tonijn en een leeg sigarettendoosje. Wat hier echt gebeurd is, weten enkel de muizen die over de vloer trippelen. Uitgaande van het gastenboek zijn het simpele maar dankbare trekkers uit de UK en Schotland die beschutting zochten tegen de koude.

We volgen sporen van hoeven, die wij tot sporen van paardmensen maken. Want zeg nu zelf, hoe zeilt een paard hierheen? De zon knipoogt in de glinstering van watervallen, die overgaan in stromende riviertjes. Water zoekt zich een weg tussen dikke stenen door en valt dan kletterend naar beneden. Linda en Jeanette ontdekken zoveel patronen, vormen en kleuren in de stenen, het (opgedroogde) mos, de stroming van het water en het verrotte hout van de gammele brug, dat ze zich installeren op een paar stenen en beginnen tekenen.

Bij een bergmeertje dat rustig ligt te kabbelen in wind, ketst Enkie steentjes op het water. Jorn zit te mediteren bij een watervalletje en Teresa trekt haar schoenen en sokken uit om met haar grote teen te voelen hoe koud het water is. Een krijs stijgt op. Ik trek mijn jas uit, laat de bretellen van mijn tuinbroek van mijn schouders glijden en stap het water in. Scherpe steentjes breken door het eelt onder mijn voeten, doet het bloed bij de aders in mijn enkels omhoog schieten. Het water klimt tot mijn knie, steekt in de knieholte. Wanneer de kleine golfjes met de grens tussen mijn heup en buik spelen, sta ik even stil om mijn ademhaling te vertragen. Wanneer het van mijn borst naar mijn schouder klimt, bonst mijn hart traag. Ik til mijn voeten van de grond en laat me door mijn armen en de wind vooruit stuwen. Wanneer de koude als naalden in mijn huid steekt, keer ik om en zie ik dat de wind me ver van de anderen heeft afgeblazen. Tegen de wind in zwemmend klotst het water in mijn gezicht. Eens uit het water blijkt dat de wind te veel zout en wolken meedraagt om als handdoek te dienen.

Op de terugweg pikken we Linda op, die nog steeds bij de kletterende waterval zit te tekenen. Teresa en Jeanette zingen tijdens het wandelen, tot frustratie van Jet. ,,Elke zin is een lied”, zegt Jeanette. En elk lied is een verhaal.

Wij verlaten haar. Maar de Tecla vaart ferm verder. Hierna reist ze naar Groenland en daarna bevaart ze als eerste klipper ooit de ijzige zeeën van de Noordwestelijke Doorvaart, een oude scheepsroute die het schip naar de poolarchipel van Canada bracht. Daarna vaart ze tussen de schildpadden van de Galapagoseilanden en daarna hopelijk nog een paar keer de wereld rond. 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *