De wereldse wonderen van de Iraanse woestijn.
Ik begraaf mijn handen in het zand dat nog nagloeit van de hete woestijnzon. Achter me groeit de schaduw van mijn zittende lichaam, voor me rimpelt het water van de oase onder een zuchtje wind. Hier en daar fonkelen lichten van 4×4’s die over heuvelruggen scheuren. Het silhouet van de Tower of Silence wijst naar de lucht, die boven de oranje horizon overgaat in een amper te onderscheiden paarsachtig groen met een hemelsbrede, lichtblauwe deken.
De Tower of Silence rijst hoog boven de andere heuvels uit, alsof het een wedstrijd is wie het dichtste bij God kan komen, die alleen hij kan winnen. In Iran staan tientallen van dit soort torens, maar nergens meer dan in Yazd, de hoofdstad van de Zoroastrians. Tot vijftig jaar geleden beklommen rouwende Zoroastrians deze heuvelrug om de lichamen van hun geliefden in een kuil bovenop de toren achter te laten. Daar werden de lichamen verorberd door hongerige gieren en hoefde de geest van de overledene maar een enkel stapje te zetten om de hemel te bereiken.
Achtbaan in het zand
Als de maan het van de zon overneemt, stappen we weer in de 4×4 die ons terug naar de kampplaats brengt. Door het het voorraam zien we enkel de paar vierkante meters zand die verlicht worden door onze lichten, maar daardoor laat de chauffeur zich niet tegenhouden. Overwegend horizontale en bijna verticale hellingen wisselen elkaar in een razend tempo af, welke van de twee het wordt blijft een verrassing tot de laatste seconde. Zo moet het voelen om in een wasmachine te zitten, is het laatste wat ik denk voor ik, door gebrek aan een gordel, op de schoot van de chauffeur terechtkom.

Waggelend stappen we uit de auto. Op de kampplaats brandt het vuur voor de thee, die hier deel uitmaakt van de orde van de dag, en zitten groepen mensen op ronde, verhoogde zandbakken waterpijp te roken. Dankbaar voor vaste ondergrond zinken we neer. Tegen een uur of tien wordt een tapijtje uitgespreid in de zandbak en arriveert ons avondeten. Mijn rommelende maag geeft aan nooit te wennen aan deze nachtelijke etensuren. Als uitgehongerde wolven scheuren we grote stukken af van de lappen brood, die in de bazar per vierkante meter verkocht worden, om ze te vullen met Perzische omelet (roerei met geraspte tomaten).
Langzaam druppelen de buitenlandse en Iraanse toeristen weg, om plaats te maken voor groepen jongeren die per 4×4 aan komen rijden om het einde van de zomer te vieren. De woestijn is een uitgelezen plek voor jongerenbijeenkomsten. Weg van de stad en de regels durven ze de muziek wat luider te zetten, glijden hoofddoeken een paar centimeter naar achteren en roken ook meisjes de waterpijp. Sommigen installeren zich met muziekinstallatie en al op een groot Perzisch tapijt, anderen verzamelen zich rond het kampvuur. Vuur is heilig voor de Zoroastrians, ze aanbidden het niet, maar koesteren het. In de Fire Temple, in het historisch centrum van de woestijnstad Yazd, brandt al meer dan duizend jaar hetzelfde vuur, dat door hun voorvaderen werd doorgegeven uit angst dat ze het anders nooit meer aan zouden krijgen.
Saffaanthee en roddels
Vlammen likken aan de zwartgeblakerde theepot op een gietijzeren verhoog. De kopjes gaan van hand tot hand en als een jongen zijn gitaar bovenhaalt zingt de groep als een stem mee. Ik krijg een kopje mierzoete saffraanthee in mijn hand geduwd en het meisje naast me, de enige van de groep die Engels spreekt, zegt dat ze een lied voor ons gaan zingen. We verstaan er geen woord van, maar dat maakt niet uit. Als ik een ding geleerd heb tijdens mijn tijd in Iran, dan is het dat je geen woorden nodig hebt om elkaar te begrijpen.
Het meisje vertelt hoe jaloers ze op me is dat ik in Europa gewoon vriendjes mag hebben. Hoeveel ik er heb, vraagt ze. Ik antwoord dat te veel keuze hebben ook niet altijd goed is en zij klaagt op haar beurt over de te kleine Iraanse jongens. Zelf is ze lang en haar mindset Westers. Ze doet er alles aan om Engels te leren – niet zo gemakkelijk in een land waar alles wat Amerikaans is gecensureerd wordt – zodat ze toeristengids kan worden en misschien ooit het land kan verlaten. Om elf uur moet ze van haar moeder mee naar huis.
Voor we gaan slapen in de lemen eitjes, waar één gloeilamp aan het plafond bungelt en op de grond enkele slaapzakken klaarliggen, beklimmen we de heuvel aan de andere kant van het kamp. Achter de top ploffen we neer, zodat de heuvelrug de muziek uit het kamp dempt. Zand kriebelt tussen mijn tenen, plakt op mijn met Labello ingesmeerde lippen en bezet mijn haarlijn met een leger van duizenden. Onder het licht van de maan strekt de Iraanse woestijn zich uit in oneindige golven van zand. De gevoelstemperatuur is de afgelopen uren met tientallen graden gezakt. Een rilling kruipt door mijn ruggengraat terwijl mijn ogen de nachtelijke hemel afspeuren. Vallende sterren dansen over het zwarte doek en vlak boven de grote beer kronkelt de Melkweg door het schouwspel. En ik lig daar tot ik geen wensen meer over heb. Dat moet geluk heten.